Anders zijn vraagt moed – en elkaar
Als je verhalen leest van mensen die iets ingrijpends hebben meegemaakt dan is het meestal niet de ingrijpende gebeurtenis zelf die de impact bepaalt, maar de aan- of afwezigheid van omstanders en reacties van de omgeving.
Vanaf het moment dat we ons met onze hoogbegaafde kinderen in het Nederlandse onderwijssysteem begaven en na het horen en lezen van talloze verhalen van hoogbegaafde medemensen begon ik overeenkomsten te zien.
Sinds kort rijden we elke dag twintig kilometer heen en twintig kilometer terug om onze dochter naar haar nieuwe school te brengen. Een school waar voltijds hoogbegaafdenonderwijs wordt gegeven. Het is tegelijkertijd een zegen (hadden we die stap maar eerder gezet) en een rouwproces.
Vier jaar geleden begonnen we vol vertrouwen op de basisschool die op loopafstand van ons huis ligt. Een plek met betrokken leerkrachten, speelafspraakjes in de buurt en ouders die elkaar ontmoeten bij het hek. Maar, bleek gaandeweg, zonder expertise en bereidheid om meer te leren over hoogbegaafdheid, op een enkele leerkracht na.
Binnen een paar jaar tijd veranderde onze levenslustige, nieuwsgierige dochter in een angstig meisje dat zich terugtrok. Op school liet ze iets anders zien dan thuis, dit zorgde voor een ingewikkelde dynamiek in combinatie met het gebrek aan kennis over hoogbegaafdheid. We kwamen steeds vaker tegenover school te staan in plaats van naast elkaar. Het gaf ons een machteloos gevoel.
In gesprekken met andere ouders merkten we hoe eenzaam de zoektocht die hoogbegaafdheid heet kan zijn. ‘Als jij je zorgen maakt, voelt je kind dat ook, hoor.’ ‘Misschien projecteer je iets van jezelf op haar.’ ‘Maak school niet zo belangrijk, er is meer in het leven.’ ‘Ze komt er echt wel, op haar eigen manier.’ Een blik die afdwaalde, een gesprek dat een andere kant op werd gestuurd. Niet uit onwil, maar misschien omdat het lastig is om te horen dat het met een kind niet vanzelf gaat en er niet meteen een oplossing is.
Steeds vaker koos ik ervoor om niet meer te delen en ‘goed’ te antwoorden op de vraag ‘hoe is het?’. Maar van binnen wist ik precies wat ik wilde zeggen: ‘Als jij geen noodzaak voelt om op te staan en iets te veranderen, bevind je je waarschijnlijk in de bevoorrechte positie dat jouw kind wél past in het systeem. Luister naar me. Stel vragen. Verdraag het ongemak van ons verhaal. Probeer niet te fixen of te adviseren, maar kom naast me staan.’ Als ouder van een kind dat anders is, voel je je vaak zelf ook anders en even geen onderdeel van het geheel. Het enige dat dan helpt, is een ander mens dat zegt: ‘Ik zie je.’
Ons verhaal is niet uniek. Ik heb inmiddels tientallen anders ouders gesproken die dezelfde zoektocht hebben afgelegd of die er nog middenin zitten. En het bleken juist die ouders te zijn waar we steun vonden. Die een luisterend oor boden, vragen stelden en
die bemoedigende woorden vonden. Die weten hoe het is om anders te zijn binnen een systeem dat is gericht op het gemiddelde. En dat anders zijn niet zielig is, maar ook niet makkelijk.
Voor onze dochter geen spontaan ‘kom je bij me spelen?’ meer op haar nieuwe school. Iedereen komt uit een andere regio en alle speelafspraken worden gepland. Maar wel een school waar ze lacht en zichzelf terugvindt. Waar ze eindelijk zó leert dat haar ogen weer gaan glanzen.
Ze is samen met haar klasgenoten op weg haar bijdrage aan deze wereld vorm te geven. En dat ze van betekenis zullen zijn staat vast. Niet ondanks hun anders-zijn, maar dankzij.